BEELDENDE KUNST
  Rubriek door Toos van Holstein

Het Kennedy Space Center en een Vlaams Geheim

Ziet u diepte? Ja, natuurlijk ziet u diepte! Omdat onze ogen door de onderlinge afstand ertussen tegelijkertijd twee iets van elkaar verschillende beelden doorgeven aan onze hersenen, maken die er iets moois van waardoor wij diepte waarnemen. Op dat gegeven zijn de 3-dimensionale films gebaseerd die we in speciale theaters kunnen bekijken met behulp van speciale brilletjes. Vroeger waren dat die kartonnen dingen met een rood en groen gekleurd glaasje, tegenwoordig zijn het plastic monturen met twee polaroidfilters. Het effect van die filters in combinatie met de modernste opnametechnieken is zondermeer ongelooflijk. Ik kon dat laatst waarnemen bij een bezoek aan het Kennedy Space Center in Florida.  Er werd daar een film vertoond die was opgenomen in het in aanbouw zijnde internationale ruimtelab dat tegenwoordig baantjes rond onze aarde draait. Men neme gewoon twee films die ten opzichte van elkaar iets verschoven zijn opgenomen, projecteert deze over elkaar heen zoals onze ogen dat in feite ook doen op ons ‘hersenscherm’, voege zo’n bril toe en het resultaat is verbijsterend realistisch.

Trouwens, ook met één oog dicht kunnen we diepte waarnemen. Het effect van die 3D films gaat dan wel aan ons voorbij, maar als in een straat die aanstormende auto steeds groter wordt als we willen oversteken, zullen onze hersenen ongetwijfeld het seintje doorgeven dat deze auto niet van ons afgaat  maar naar ons toekomt en dat het mogelijk verstandig is nog even met oversteken te wachten, zeker gezien het rijgedrag van veel moderne automobilisten. De gegevens over dat rijgedrag zijn overigens wel weer in een ander deel van onze hersens opgeslagen dan dat waar onze zichtprikkels worden verwerkt, maar over dat soort hersenzaken zal ik het hier verder niet hebben. Dit stukje dient ten slotte over kunst te gaan en wat heeft dit alles nu eigenlijk met kunst te maken?

Als beeldend kunstenaar denk en werk ik vaak heel associatief. Daardoor deed die film in het  Kennedy Space Center mij ineens denken aan een heftige discussie die al zo’n vijf jaar gaande is in de kunsthistorische wereld en die werd aangezwengeld door David Hockney. Deze wereldberoemde schilder, die wordt gezien als één van de eerste Engelse pop-art kunstenaars, is altijd al een enigszins recalcitrant baasje geweest met beslist originele ideeën en schilderijen. Enkele jaren geleden woonde ik een lezing van hem bij in Florence waarin hij sprak over zijn nieuwe inzichten over het gebruik door schilders van optische middelen als spiegels en lenzen, teruggaand tot zelfs de eerste helft van de 15de eeuw. Die tijd was er één van revolutionaire veranderingen in de wereld van de kunst. De Vlaamse schilder Jan van Eyck (1390?- 1441) paste als eerste de net uitgevonden olieverf op een juiste en ook direct briljante manier toe, architect Filippo Brunelleschi (1377-1446) vond de mathematische wetten uit voor het suggereren van lineair perspectief in het

Aankomst van de heilige Magdalena in Marseille  

fresco in Magdalenakapel, Assisi, rond 1310        

platte vlak, schreef daarover een boek dat geweldig veel invloed had en de eerste schilderijen met werkelijk levensechte portretten ontstonden. Het is echt ongelooflijk wat er toen in een tijdsbestek van zo’n tien jaar in Europa gebeurde als je beseft dat het reizen toch vooral nog met de benenwagen of het paard gebeurde, de PTT nog moest worden uitgevonden, er ook nog even gewacht moest worden op de internetaansluiting en niemand nog per definitie 24 uur per dag bereikbaar moest zijn via mobiel, GSM, telefonino, cell phone, handy of hoe dat dictatoriale apparaat ook maar mag heten.

Als wij, met onze ‘moderne ogen’ kijken naar schilderijen uit de 13de en 14de eeuw, zien we toch vooral zaken die niet kloppen en daardoor misschien ook juist weer modern aandoen, maar dat is een ander verhaal. Die kunst was vooral bedoeld voor religieuze doeleinden: ’t draaide om de vele heiligen uit die tijd, om bijbelse taferelen en natuurlijk om Maria met het kindeke. Op schilderijen en muurschilderingen zijn  personen soms veel te groot afgebeeld ten opzichte van anderen, is niet duidelijk wat ‘voor’ of ‘achter’ is en bevinden er zich allerlei ‘tonelen’ boven en naast elkaar zoals in het fresco van de Aankomst van de heilige Magdalena. Het totaalbeeld doet hierdoor heel vreemd aan ondanks de beslist al grote technische vaardigheid van de topkunstenaars uit die tijd. Zagen die dan geen diepte? Ja, natuurlijk wel. Ze zagen heus wel of ze beter voor of na dat aanstormende paard die modderweg konden oversteken. Maar het werd blijkbaar niet noodzakelijk geacht dat ze realistische diepte in hun werk aanbrachten. Plotsklaps echter, in het begin van die al genoemde 15de eeuw, treedt die revolutionaire verandering in. Over Brunelleschi zal ik het daarbij verder niet meer hebben, maar des te meer over de middeleeuwse Jan van Eyck, zijn levensechte portretten en de hedendaagse David Hockney. De laatste vroeg zich af hoe het toch mogelijk was dat er in Vlaanderen rond 1430 ineens zo’n duidelijke verbetering optrad in het portretschilderen. De weergave van gezichten, het werken met diepte en schaduw met een veel geleidelijker en zachter verloop van de gelaatstrekken, het was opeens allemaal veel beter. Uiteindelijk kwam hij op het idee dat de Vlaamse schilders in die tijd misschien wel gebruik maakten van een optisch hulpmiddel, een holle spiegel. Over de toepassing daarvan door kunstenaars destijds is overigens niets bekend. Maar door allerlei min of meer  plausibele aannames aan elkaar te koppelen probeerde Hockney te bewijzen dat het gebruik ervan in die tijd beslist mogelijk is geweest.

Allereerst waren holle en bolle spiegels, zoals we die  tegenwoordig gebruiken voor scheerspiegels en achteruitkijkspiegels, in die tijd al bekend. Dat blijkt uit diverse schilderijen waarin bolle, of wat wetenschappelijker uitgedrukt, convexe

          

Arnolfini en zijn vrouw, van Eyck, 1434                Robert Campin, 1438  

spiegels voorkomen. Een heel beroemd werk is het "Portret van Giovanni Arnolfini en zijn vrouw" van Jan van Eyck (1434) waarin op de achtergrond tussen beide echtelieden in zo’n bolle spiegel is te zien met daarin nog eens in het klein weerspiegeld de personen die in het vertrek aanwezig zijn. Ook in een werk van een andere Vlaamse Primitieve, Robert Campin (1375-1444), is zo’n spiegel prominent aanwezig. Waarschijnlijk werd dit gedaan om aan te geven dat de geportretteerde rijk en dus machtig was, want zo’n ding kostte in die tijd een lieve duit. Overigens heb ik die naam van ‘Vlaamse Primitieven’, waarmee de twee genoemde schilders samen met onder anderen Rogier van der Weyden, Dirk Bouts en Hugo van der Goes altijd onder één noemer worden gebracht, een hele vreemde gevonden. Die kunstenaars hebben werkelijk de prachtigste schilderijen gemaakt in een periode waarin Vroeg-Renaissancistische schilders als Botticelli en Pierro della Francesca nog aan hun carrière moesten beginnen en Leonardo da Vinci en Michelangelo nog moesten worden geboren. Dus hoezo Primitief? Velen van de latere Italiaanse Renaissance schilders kunnen een puntje zuigen aan het werk van die Primitieven! Maar dat terzijde.

Hockney bedacht, heel logisch, dat als je een bolle spiegel omkeert je er een holle, zogenaamde concave spiegel van kunt maken. En met zo’n spiegel kun je op het platte vlak een afbeelding projecteren van hetgeen dat erin worden weerspiegeld, bijvoorbeeld een hoofd. Dat gaat als volgt. De te portretteren persoon zit goed verlicht buiten in de zon voor een rechthoekige opening in een hok waarin de kunstenaar zit. Licht door dat gat valt op de achterwand op de holle spiegel. Die kaatst het licht dat van buiten komt terug naar een vel papier dat direct naast de opening op de binnenkant van het hok is opgespannen. Op deze manier wordt een beeld gevormd van het hoofd van de persoon buiten, zij ’t dat dit op zijn kop staat en ook een stuk kleiner is dan in werkelijkheid. Op het papier kunnen nu allerlei kenmerken van het gezicht snel worden ingetekend met behulp waarvan de schilder later het gezicht verder kan uitwerken als het vel 180 graden is omgedraaid. Hockney is zelf met deze methode gaan experimenteren en na behoorlijk wat oefenen lukte

het hem redelijk goede portretten te tekenen.

                              

Kardinaal Albergati, tekening, van Eyck                                                 olieverf, van Eyck                                            

Ter ondersteuning van zijn theorie gebruikt Hockney twee werken van Jan van Eyck: een tekening en olieverfschilderij van, vermoedelijk, kardinaal Niccolò Albergati. De tekening, met een hoofd ongeveer half zo groot als in werkelijkheid, moet zijn gemaakt in december 1431 toen de kardinaal voor 3 dagen verbleef in Brugge. Het schilderij, dat weer bijna de helft groter is dan de tekening, stamt uit 1432. Dat die tekening bewaard is gebleven is wel bijzonder omdat schetsen meestal werden gezien als studiemateriaal dat later werd vernietigd.

Frappant is natuurlijk de gelijkenis tussen beide portretten. Volgens Hockney zou van Eyck de tekening weer op het schildersdoek hebben geprojecteerd, ook  met behulp van spiegels. Dat hij eerst een tekening van de kardinaal moest maken, ligt voor de hand. Die had natuurlijk geen tijd om lang te poseren tijdens zijn korte verblijf. Op zich zou het nu interessant zijn te weten of het tijdens die 3 dagen in december zonnig weer was in Brugge want alleen dan zou van Eyck de holle spiegelmethode hebben kunnen gebruiken. Dat lijkt mij dus een zwak punt in het betoog van Hockney. Ook voor het vergroten van een afbeelding bestonden er toen al hulpmiddelen waaraan geen spiegel te pas hoefde te komen.

Ook zouden van Eyck en zijn medekunstbroeders de concave spiegel hebben gebruikt om andere zaken op de juiste manier met diepte te kunnen schilderen. Het valt namelijk om de drommel niet mee om bijvoorbeeld een arm die op een schilderij naar je toekomt en er daardoor heel erg kort uitziet, op een realistische manier te schilderen. Die verkorting zou met de holle spiegel wel heel goed kunnen worden weergegeven. Zo heeft van Eyck op het Arnolfinischilderij  een ingewikkelde kroonluchter geschilderd boven de bolle spiegel. Uit onderzoek is gebleken dat dit de enige plek is op het doek waar niet de gebruikelijke onderschildering voorkomt. Hockney veronderstelt dan ook dat de kroonluchter direct op het doek is geschilderd met behulp van projectie via de holle spiegel.

Toen hij zijn ideeën wereldkundig maakte, stak er in een deel van de kunstwereld een storm van protest op. Veel daarvan had te maken met het gevoel dat hier oude kunsthelden onderuit werden gehaald omdat ze stiekem trucjes hadden gebruikt zonder daar melding van te maken, eigenlijk net zoiets als wanneer bekend zou worden dat Casanova altijd al viagra had gebruikt. Hockney, als true believer van zijn eigen ideeën, bracht daar tegenin dat in die 15de eeuw in Vlaanderen schilders bij glasmakers in hetzelfde gilde zaten en dat zij dus in ieder geval op de hoogte waren van de ontwikkelingen met spiegels. Toen ook natuurkundigen zich met de discussie gingen bemoeien, kwamen er toch wat hardere argumenten op tafel. Met behulp van de op de schilderijen afgebeelde bolle spiegels konden zij de zogenaamde brandpuntsafstand ervan min of meer bepalen. Volgens hen is die, maar dan bij de holle spiegel, veel te klein om daarmee portretten te projecteren op de door Hockney geschetste methode. Zo is de discussie nu al een paar jaar gaande met allerlei argumenten voor en tegen. Wat waar is, vind ik zelf eigenlijk niet eens zo belangrijk. Het interessante aan het geheel is dat een kunstenaar, en in dit geval dus niet de geringste, naar kunst kijkt vanuit zijn eigen kennis van het schilderen en daardoor op nieuwe ideeën komt die een niet-schilder minder snel zal krijgen. Als er dan ook nog een bijzonder levendige discussie losbrandt waarbij anderen gedwongen worden om op een andere manier te gaan kijken, is dat alleen maar goed.

Overigens laat ik de suggestie dat Caravaggio met een grote lens op zak liep om onderdelen van zijn schilderijen op het doek te projecteren nog maar even met rust. En dat Vermeer de camera obscura gebruikt zou hebben, wat trouwens een al veel oudere discussie betreft, is, u snapt ’t al, ook nog weer een ander verhaal.


Als u op mijn artikel wilt reageren, stuurt u mij dan een email.

Als u mijn nieuwsbrieven per email wilt ontvangen, kunt u dat hier aangeven.