BEELDENDE KUNST
  Rubriek door Toos van Holstein

KUNSTRUBRIEK

Toos van Holstein

Het kunstenaarsatelier: van monnikcel tot heiligdom

“Nee, meneer Fuchs is niet aanwezig, die is op atelierbezoek”. Zo heeft dat, met nadruk, ongetwijfeld vele malen geklonken toen Rudi Fuchs nog directeur was van het Van Abbe Museum in Eindhoven. Of bij het Gemeentemuseum in Den Haag. Of bij het Stedelijk Museum in Amsterdam. Dan was hij weer eens op bezoek was bij één van zijn favoriete kunstenaars, in plaats van te proberen voor de verandering eens geen financiële puinhoop achter te laten bij het museum waarvan hij op dat moment directeur was.

Tegenwoordig klinkt dat voor velen zo magisch, atelierbezoek! Hoe komt dat toch? Wat is dat met die kunstpauzen, kunstrecensenten, kunstschrijvers en ook kunstenaars zelf om zo’n mystiek waas rond dat atelier te leggen? Wat bijvoorbeeld te zeggen over de volgende passage in het boek ‘De emigrés’ van W.G.Seebald (2005)?  ‘De in de hoeken verzamelde duisternis, de bobbelende pleisterlaag vol zoutvlekken en de afbladderende verf op de muren, de met boeken en stapels kranten overladen stellages, de kasten, werkbanken en bijzettafels, de waaierfauteuil, de gaskachel, de matrassen op de vloer, de in elkaar geschoven bergen papier, servies en materiaal, de karmijnrood, bladgroen en loodwit in de duisternis glanzende verfpotten, de blauwe vlammen van de twee paraffinesmelters, het hele meubilair schuift millimeter voor millimeter in de richting van het centrale deel, waar de kunstenaar zijn schildersezel heeft neergezet in het grauwe schijnsel dat binnenvalt door het hoge, met het stof van decennia overdekte noordraam.’

Er valt beslist heel wat te ontmythologiseren aan dit behoorlijk geromantiseerde en fictieve beeld van een 20ste eeuwse atelier. Alhoewel?

Foto’s van het atelier van één van ’s werelds beste kunstenaars uit de vorige eeuw, Francis Bacon (1909-1992), helpen mij daarbij niet echt. Als je die

Atelier van Frances Bacon                                  

ongelooflijke troep ziet! Maar Bacon zelf  zei hierover “Ik voel me thuis hier in deze chaos omdat chaos bij mij beelden doet opkomen”. En eigenlijk kan ik daarin wel gedeeltelijk meegaan. Ook ik creëer het liefst wat chaos om me heen in mijn atelier als ik aan het schilderen ben. Dat zou me in een nettere ruimte beslist minder goed lukken. Maar de puinhoop van Bacon, nee, dat gaat me toch wel iets te ver! Dat het ook anders kan, toont een foto van het New Yorkse atelier van Piet Mondriaan (1872-1944) van vlak na zijn overlijden, met daarin op de ezel nog zijn laatste en niet voltooide werk Victory Boogie Woogie. U weet ’t misschien nog, het schilderij dat in 1998 door het Haags Gemeentemuseum werd aangekocht voor een slordige 80 miljoen gulden. Maar daar waren dan wel de er op geplakte stukjes papier en tape die Mondriaan nodig had bij zijn scheppingsproces bij inbegrepen. Destijds zorgde die aankoop in de pers en de publieke opinie in ieder geval ook voor de nodige boogie

New Yorkse atelier van Piet Mondriaan in 1944 vlak na zijn overlijden

woogie! Dat atelier van Mondriaan is overigens wel weer het andere uiterste vergeleken bij dat van Bacon. Van de laatste is trouwens het atelier nog steeds te bezichtigen. Het werd na zijn dood door een team van archeologen, ja, u leest dat goed, geheel geïnventariseerd en afgebroken om propje voor propje, penseel voor penseel en verfvlek voor verfvlek weer te worden opgebouwd in de Hugh Lane Gallery in zijn geboortestad Dublin. Daar is het nu als museumstuk te bezichtigen met z’n 570 boeken en catalogi, 1500 foto’s, 100 versneden doeken, 1300 uit boeken gescheurde pagina’s, 2000 stuks schildermateriaal, tekeningen, stapels brieven, tijdschriften, kranten en lp’s en alle verfspatten niet te vergeten. Van Mondriaan werd trouwens zijn Parijse atelier ooit nagebouwd in het Mondriaan-huis in Amersfoort terwijl bij het Gemeentemuseum in Den Haag nu wordt overwogen hetzelfde te gaan doen.

Wat is dat toch, die fascinatie met kunstenaarsateliers? Waarom is men die in de loop der tijden steeds meer als een verlengstuk, als een expressie van de ziel van de kunstenaar gaan zien? Een aantal eeuwen geleden zouden kunstenaars dit alles beslist als idioterie hebben afgedaan. Die hadden gewoon een werkplaats en die was dus gewoon bedoeld om er te werken, zonder allerlei poespas en mystiek gedoe er omheen. Wat voor ontwikkelingen heeft dat atelier in de afgelopen eeuwen doorgemaakt? Laat ik om dat duidelijk te maken maar eens beginnen bij het begin.

Zo’n begin is natuurlijk altijd wel arbitrair, tenzij je letterlijk gelooft in de bijbel en het creationisme aanhangt, maar dat is een heel andere tak van sport waarover ik ’t in het kader van dit Kunsstukje maar niet zal hebben. Ik zou kunnen starten bij de Griekse mythologie en de beeldhouwer Pygmalion die een zo perfect marmeren beeld van het vrouwelijk lichaam uithakte dat hij er zelf heimelijk verliefd op werd. Met hulp van de godin van de liefde Aphrodite lukte ‘t hem zijn beeld tot leven wekken door het zacht op de lippen te kussen. Dat ze daarna ook nog trouwden ligt vanzelfsprekend voor de hand. Maar jammer genoeg bieden, voor zover mij bekend, al die mooie Griekse verhalen en daarna ook die van de Romeinse mythologie en de Romeinse geschiedschrijvers geen aanknopingspunten voor de beschrijving van een atelier.  Voor mijn begin ligt het toch meer voor de hand te starten met een christelijk plaatje. Want bij de ontwikkeling van de kunst in onze Westerse beschaving, na de ineenstorting van het westelijke Romeinse Rijk en de daarop volgende zogenaamde duistere Vroege Middeleeuwen, speelt  de kerk als bindende maatschappelijke factor toch een zeer belangrijke rol. Denk daarbij voor West Europa bijvoorbeeld maar aan de trefwoorden Bonifatius en Karel de Grote. De kerstening in die eeuwen leidde tot de bouw van vele kerken en kerkjes. En hoe eenvoudig die vaak ook waren, ze moesten wel versierd worden met Bijbelse afbeeldingen, of dat nu schilderingen of beeldhouwwerken waren. Ook hier ontbreken weer de gegevens over de werkplaatsen van de werklieden die zich daarmee bezig hielden. Maar gelukkig waren daar ook nog de kloosters, de centra waar heel veel kennis aanwezig was en waar niet alleen nieuwe boeken werden geschreven maar er ook vele met het nodige monnikenwerk met de hand werden overgeschreven ter verdere verspreiding in Europa. Want de uitvinding van de boekdrukkunst zou nog vele eeuwen op zich laten wachten. Omdat de moderne mens, in die vele  tienduizenden jaren dat hij nu bestaat, altijd al de neiging tot versieren had, moesten deze boeken natuurlijk ook verluchtigd worden met plaatjes. De prachtigste miniaturen ontstonden! Dat daarvoor werkplaatsen in kloosters werden ingericht is bekend uit een overgebleven plattegrond van ca. 820 n.C. voor een benedictijner klooster. Een afbeelding van zo’n atelier is te vinden op een miniatuur van rond het midden van de 11de eeuw uit het zogenaamde Evangelistarium van keizer Hendrik III.

Het is één van de eerste bekende afbeeldingen van zo’n monnikenatelier en toont een monnik en lekenbroeder als schrijver en als illuminator aan het werk in het scriptorium van een klooster.

Pas toen in de eeuwen daarna, kort door de bocht geformuleerd, eerst de adel en later de steden zich sterk ontwikkelden en de rijke burgerij naast kerk en adel steeds belangrijker werd, verplaatste het kunstenaarsschap zich steeds meer vanuit de kloosters naar de steden. Daarbij werden kunstenaars niet als een speciaal soort volk gezien zoals tegenwoordig vaak het geval is. Ze oefenden slechts een vak uit waarin ze vaak maar met moeite een boterham konden verdienen, wat trouwens tegenwoordig ook nog vaak zo is. Maar voor dat vak hadden ze wel een werkplek nodig. Onderzoek in allerlei bronnen die ons ter beschikking staan sinds onder andere de opkomst van de Vlaamse Primitieven in de Zuidelijke Nederlanden en de Renaissance in noordelijk Italië in het begin van de 15de eeuw heeft veel duidelijk gemaakt over die kunstenaarsateliers.

Bijgaande gravure ‘De uitvinding van de olieverf’ uit de serie ‘Nieuwe ontdekkingen’ (ca.1580) van Jan Baptist Collaert (1566-1628), naar een oudere serie van de in Italië levende Vlaming Johannes Stradanus (1523-1605), is daarbij heel illustratief. Zonder verder al te veel in detail te treden, komt in ieder geval het middeleeuwse gildensysteem met meesters, gezellen en knechten goed tot uiting. De meester staat natuurlijk centraal, maar duidelijk is dat de gezel links al een portret mag schilderen. Aan weerszijden van de meester zijn knechten hun techniek aan het oefenen, maken een verfpalet voor hem klaar of prepareren verf (helemaal rechts) door grondstoffen te vermalen en op te lossen. In de schildersateliers van de Renaissance werkten deze assistenten, die vaak rond hun twaalfde al ‘in de leer’ gingen, zich zo geleidelijk op en ontwikkelden daarbij hun eigen specialisatie. Sommigen hielden zich bezig met het verfraaien van de randen van het schilderij, anderen met landschappen of figuren in de verte. Bekend is bijvoorbeeld dat in een paar doeken van Tintoretto (1518-1594) sommige silhouetten door El Greco (1541-1614) geschilderd zijn en dat er door Leonardo da Vinci (1452-1519)  engelen zijn aangebracht in schilderijen van zijn leermeester Verrocchio (1435-1488). Van de snel werkende en succesvolle portrettist uit Delft Michiel van Mierevelt (1567-1641) weten we dat hij eigenlijk alleen de hoofden van zijn cliënten voor zijn rekening nam en de rest overliet aan zijn assistenten. Maar als je extra betaalde, dan wilde hij die rest ook wel zelf doen. Overigens was deze van Mierevelt dan toch heel wat eerlijker dan veel hedendaagse accountants, advocaten en notarissen die veel werk laten doen door assistenten of stagiaires maar wel hun volle, en dus beslist niet lage uurtarief aan je doorberekenen.

Maar ik heb niet van die assistenten die mij een deel van het werk uit handen nemen. Het atelier wacht dus nu op mij met op de ezel een nog, geheel door mijzelf, te voltooien doek. De rest van het verhaal over het kunstenaarsatelier houdt u dus van mij te goed in een andere aflevering van deze kunststukjes.


Als u op mijn artikel wilt reageren, stuurt u mij dan een email.

Als u mijn nieuwsbrieven per email wilt ontvangen, kunt u dat hier aangeven.